Op 11 april 1991 zou Feyenoord, dat zich bevond in een diepe sportieve en financiële crisis, uitgeschakeld gaan worden in de strijd om de KNVB-beker. Zoveel was in de aanloop naar de halve finale tegen PSV in Eindhoven wel duidelijk. Een maand eerder was in hetzelfde stadion voor de competitie immers nog kansloos met 6-0 verloren, met onder andere vier goals van de Braziliaan Romario de Souza Faria. Het zou echter heel anders lopen, met dank aan een doelpunt dat de wederopstanding van Feyenoord begin jaren negentig zou inluiden.
Er was sinds de zware nederlaag in Eindhoven het één en ander veranderd in De Kuip. De 6-0 was de nagel aan de doodskist gebleken voor het rampzalige trainersduo Pim Verbeek/Gunder Bengtsson. In hun plaats was Wim Jansen gekomen, die al het gezwets over forechecking van de Zweed Bengtsson had gelaten voor wat het was en in plaats daarvan was begonnen aan het bouwen van een team met een stevige defensieve fundering. Hij werd daarbij geholpen door goed nieuws van het blessurefront. Waar Feyenoord een maand eerder nog op het gelegenheidsduo Paul Nortan/René Brochard had moeten vertrouwen om Romario van scoren te weerhouden, kon het voor de beker rekenen op John de Wolf en Henk Fraser. Zo werd het voor de kleine Braziliaan een heel wat minder plezierige wedstrijd dan die voor de competitie.