Feyenoord was in het voorjaar van 1982 druk bezig om er weer eens weinig van te bakken. In de competitie zou men dat seizoen zesde eindigen en zowel in de KNVB beker als in de UEFA Cup was het doek al in de achtste finale gevallen, tegen bescheiden clubs als PEC en Radnicki Nis. Het was duidelijk dat er iets moest gebeuren, al was het maar om de sinds de jaren zestig dramatisch teruglopende bezoekersaantallen van een impuls te voorzien. Het probleem was dat er, juist vanwege dat gekelderde aantal fans, nauwelijks financiële mogelijkheden waren.
In de pers werd er in die jaren regelmatig geschermd met 'de vrienden van Feyenoord', een nooit nader benoemde groep zakenlieden die bereid zouden zijn om Feyenoord terug naar te top te helpen. Net zoals het geval was, en is, bij de 'havenbaronnen' die over de jaren heen door journalisten zijn opgevoerd als mogelijke redders in nood wanneer de club er sportief en financieel weer eens een potje van had gemaakt, kwam er nagenoeg nooit iets concreets van. Dat jaar was er echter zowaar één persoon bereid de daad bij het woord te voeren: Henk de Leeuw.