De toekomst lachte Wim Rijsbergen toe in de zomer van 1974. In zijn tweede seizoen als basisspeler had de tweeëntwintigjarige verdediger met Feyenoord de UEFA Cup en het landskampioenschap gewonnen. Zijn sterke spel voor de Stadionclub had hem, als klap op de vuurpijl, een plek in het Nederlands Elftal opgeleverd dat in Duitsland met fantastisch spel de finale van het Wereldkampioenschap Voetbal bereikte. Topclubs meldden zich voor het talent.
Wat hij niet kon voorzien was dat die zomer, achteraf bezien, het hoogwaterpunt van zijn carrière zou blijken. Rijsbergen: “In 1974 hadden we een mooi seizoen, maar eigenlijk werd het hier steeds minder. Op het veld deden we ons best, maar zoiets moet van twee kanten komen. Feyenoord was te zuinig, het management zorgde niet voor een selectie waarmee je kon strijden. De club wilde jarenlang voor een briefkaart op de eerste rij zitten.”
Wim Rijsbergen in discussie met scheidsrechter Jan Beck (Nationaal Archief/Anefo; Hans Peters; CC0) |
Vooral in de aanval waren er problemen Het lukte de club niet om Ove Kindvall adequaat te vervangen. Rijsbergen: “De spitsen die gehaald werden – eigenlijk was het steeds net niet. Dat zagen wij als spelers natuurlijk ook. De druk kwam altijd op de verdediging te liggen.”
In 1978, na zijn tweede WK gespeeld te hebben, was de maat vol. Rijsbergen: “Ik was er klaar mee, Feyenoord was een aflopende zaak. In 1974 kon ik naar de Europese top, Bayern München en Anderlecht wilden me hebben. Maar meneer Brox hield het tegen. Feyenoord kon voor me vragen wat het wilde, en deed dat ook. Elke zomer erna dacht ik een transfer te maken, maar de club bleef moeilijk doen. Totdat ik in '78 zei: ik kom niet meer, de groeten, jullie zoeken het maar uit. Was het opeens zo geregeld.”
In de jaren die volgden zou Rijsbergen spelen in Frankrijk en Amerika, bij Bastia en de New York Cosmos, om vervolgens terug te keren naar Nederland om zijn carrière af te sluiten bij Helmond Sport en FC Utrecht.
Bron: Feyenoord Magazine, oktober 2018